Goede nacht!

Leestijd ongeveer 7 minuten.

Drie Schelpen

Geïnteresseerd in de roman 'Drie Schelpen'? Meld je hier aan voor de nieuwsbrief!


Lees je liever vanaf papier, klik dan hier.


17 - Jetë

Met een nog enigszins beperkt gezichtsvermogen iets terugvinden in een appartement waar iemand woont die gewoonlijk niets op dezelfde plek teruglegt, is een uitdaging. In de badkamer vindt hij een thermo­meter, tastend op zoek naar het doosje tandenstokers. “Jeta? Wat doet die thermo­meter hier, ik herken die helemaal niet!”

Een schrikkerige kreet galmt uit de slaap­kamer. Ze sluipt betrapt naar de badkamer. “Dit is geen thermometer Bart.”

Hij houdt het gevondene vlak voor zijn linkeroog. “O. Het is een zwanger­schapstest.” 

“Po.” 

Zo nu en dan een Gegisch woordje, daar wende hij al aan. Haar antwoord was niet gerust­stellend, het feit dat Jeta dacht dat hij het niet zou opmerken evenmin. “Are you pregnant dear?” 

“Po.” 

“But …” Bart realiseerde zich dat ze de laatste tijd wat meer risico namen qua anticonceptie.

“Het is oké Bart, ik heb er een goed gevoel bij, ik weet niet waarom. Het is veel te vroeg er nog iets zinnigs over te zeggen, het embryo is vijf of zes weken oud. Ik ben drie weken overtijd en we doen niets anders dan ...” 

‘Ja, dat is een bijzondere ervaring, seks als je blind bent. Hij kreeg er geen genoeg van.’ Het gevoel samen een kind te krijgen, als alles goed zou gaan, overwelmde Bart. “O, Jeta, I’m so happy for us, thank you, I love you, I love you.”

De zwangerschap verliep nagenoeg probleemloos en hield gelijke tred met Barts herstel. Voor de tengere Jeta was het zwaar, vanaf de driemaands barrière toonde de zwangerschap zich voor als je het wist waar je op moest letten. Toen verhullen onmogelijk werd, reageerde iedereen positief en de intimi bezorgd. Na zes maanden moest ze het wel iets rustiger aan doen, voor iemand die het woord rustig niet kan uitspreken een ware kwelling. Na acht maanden stopte ze met werken en haar werkgever besloot haar dan ook niet meer toe te laten, onder de belofte dat ze zo snel als kon weer aan de slag mocht. 

De weeën zetten in op een paar weken voor de uitgerekende datum. Jeta en Bart togen per taxi naar de bevallingskliniek. Jeta leed zichtbaar onder de omstandigheden: het was warm, ze was behoorlijk aangekomen en de weeën waren pijnlijk. De verpleegkundige bracht haar snel naar een bed en verving haar kleding door een los hesje, dat ze eventueel makkelijk kon uittrekken. “I don’t feel very well Bart”, zuchtte ze, zweetdruppels op haar voor­hoofd en met vermoeide ogen. 

“You came this far dear, you will manage.” 

“Yes, guess so. You have been there a few times.” 

‘Tja, dat was zo,’ dacht Bart. ‘Alleen die bevalling zelf, die niet. Hoe ik een handje moest vasthouden, dat weet ik wel.’ Bart keek hoe zijn liefje in het bed lag en ontwaarde een zich rap vergrotende rode vlek in het laken. “You’re bleeding Jeta, I am going to get the nurse at once.”

De verpleegster kwam aanrennen met in haar kielzog de door haar opgetrommelde dienstdoende gynaecoloog. Bart maakte zich grote zorgen. De arts gebood de verpleegster Jeta plat te leggen en hij verwijderde zelf snel Jeta's ziekenhuis-onderbroek. Hij trekt de speciale steriele handschoenen aan en toucheert haar behoedzaam. Dat veroorzaakte een bloedgolf en hij verordonneert onmiddellijke verplaatsing naar de OK. In zijn profes­sionele koel­bloedig­heid meldt hij in verstaanbaar Engels dat ze een spoedkeizersnede zou ondergaan. Twee toegesnelde verpleeg­kundigen nemen het bed met Jeta mee. “Eja, eja,” zei de ene en gebaarde hem haar te volgen. De operatiekamers liggen een verdieping hoger, de lift is niet groot genoeg voor iedereen, de verpleegster snelt via de trap naar boven en is eerder boven dan de lift zelf. Onderweg verliest Jeta het bewustzijn. De verpleegkundigen rennen met het bed de OK in, waar een andere verpleegkundige de gynaecoloog in zijn operatiekleding hijst. Bart probeert het bij te houden, iemand reikt hem een pak, een gezichts­masker en schoenhoezen aan. “Shpejt, shpejt!”. De anesthesist komt uit een andere operatiekamer aansprinten, brengt zo snel als dat kon een infuus aan en injecteert vrijwel gelijktijdig een verdovend middel in waardoor de arts kan gaan snijden, wat hij dan ook onmiddellijk doet. Bart sluipt naar het hoofdeind en legt zijn hand op Jeta’s schouder. Een verpleegster koppelt Jeta aan de monitor en ze krijgt zuurstof toegediend. Tijd om de baby’s hartslag te meten is er niet. De gynaecoloog weet het kindje in recordtijd te halen en de klaarstaande verpleegkundige neemt het wichtje meteen mee. Jeta’s hart geeft het op. Met haar onderbuik nog open, proberen de arts en de anesthesist haar hart op gang te krijgen. Bart neemt Jeta’s hoofd in zijn handen: “Kom terug lieverd, kom terug, kom terug.” Ze reageert niet. Na een paar minuten reanimeren klinkt: “She’s gone sir, I am so sorry.” 

“No, no, not now, not her!” Bart stort bijna in en wil bij Jeta blijven.

“Please sir, we will take care of her, please go and see your baby.” Deze emoties horen niet bij elkaar. Een blakende baby en een dode moeder. Het duizelt hem, op een of andere manier bleef hij overeind. Een verpleegkundige helpt Bart de operatiekamer uit, hij kijkt om en wil terug. ‘Straks breng ik haar de baby …,’ hij smakt tegen vlakte. Binnen een paar minuten komt Bart bij kennis in een stoel en de onomkeerbaarheid der gebeurtenissen dringt tot hem door. Met de ervaringen uit het verleden vraagt hij de verpleger meteen om de baby. “The baby needs a smell it can attach to, and I want it to be hers and mine.” Hoe hij zo pragmatisch kon zijn, was hem een raadsel, intussen haaste de verpleger zich de baby te halen. Na een paar minuten komt hij terug met een zachtjes pruttelend bundeltje. “This is your beautiful daughter, Mr. Mertens.” Bart neemt huilend de baby in zijn armen, wikkelt de omslagdoek af en vleit haar op zijn borst. Het meisje ligt rustig op hem en het voelt enorm vertrouwd. “May I suggest something, sir?” vraagt de verpleger. “Sure.” “Give her the name you have in your mind right now.” “That will be Jetë, can’t think of any other name right now.” “Jetë it will be,” reageert de verpleger. “Can I see my beloved wife?” “Yes, you can. She is … right next door.” Hij raapt alle moed bij elkaar zijn overleden lieveling te gaan zien. Met Jetë stevig vast, stapt Bart van het bed. De verpleger zorgt ervoor dat er niets mis kan gaan. “Are you okay sir?” “No.” Bart schreidt met de verpleger mee, die op zijn beurt in Barts buurt blijft voor het geval het hem opnieuw te veel wordt.

‘Daar ligt ze. Doodstil. Mijn allerliefste Kosovaarse. Mijn alles. Moeder van het meisje aan wie ik haar naam gaf.’ Bart legde Jetë op haar moeder en leunde gelijktijdig over beiden heen, zodat de baby tussen moeder en vader lag. ‘Hopelijk pikt ze onze geuren mee en doet ze er het hare mee. Thuis liggen zoveel spullen met Jeta’s geur. Jeta. Jeta.’ De hand van de verpleger op Barts schouder voorkomt dat hij flauwvalt. Met de baby in zijn armen, kust hij zijn liefste. “I am so sorry, so sorry.” 

“You don’t have to feel guilty in any way sir.” De verpleger troost de onbedaarlijk huilende vader.

“I am so sorry, Jeta, Jeta, Jeta!” Het duurt niet lang tot Jetë zich meldt en prompt komt een verpleegster een flesje aanbieden. Bart neemt plaats in een stoel naast Jeta’s bed en probeert zijn dochtertje te laten drinken. Hij proeft eerst zelf een slokje. “She’s not your first, I can tell,” merkt de verpleger terecht op. De Kosovaarse babymelk blijkt een stevige hap, Jetë werkt de helft weg. Een bos rossig haar siert haar koppie. Een boertje rondt de eerste voeding succesvol af en Bart legt haar in een verrijdbaar wiegje dat inmiddels naar binnen was gebracht. De verpleger maakt plaats voor de gynaecoloog. 

“Mister Mertens, my deepest condolences on the loss of your wife, I am truly very sorry we weren’t able to keep her alive.” Jeta overleed aan ernstig onopgemerkt bloedverlies, doordat het bloed zich accumuleerde in haar baarmoeder. Dat de baby het overleefde is een wonder en een raadsel tegelijk. Of ze aan haar geboorte hersenletsel door zuurstof­tekort overhield, was niet te zeggen, vooralsnog reageert ze overal normaal op en blijken de Apgar-scores geenszins zorgelijk.

“U krijgt de baby mee,” fluistert de verpleegster tegen Bart, die verdoofd uit een raam staart. “Ze is kerngezond,” voegt ze toe. Een reactie blijft uit. “Mr. Mertens?” Hij draait zich naar haar toe. “Yes, sorry, of course. En mijn vrouw?” “Zij blijft hier zodat u wat zaken kunt gaan regelen.” “Ja, oké. Dat is fijn.” “Hebt u spullen bij om de baby te vervoeren?” “Uhm, ja, ... ja.” 

Terug in hun appartement combineert Bart zijn vaderschap met het moederschap. De babykamer is ingericht, de benodigde spullen zijn allemaal in huis, behalve babymelk. Jeta verheugde zich erop borstvoeding te geven. Jetë legt hij in haar wiegje. Op de voeding van het ziekenhuis sliep ze vlotjes. Bart grijpt met tegenzin zijn telefoon om een reeks mensen te verdrieten. Eerst Njomëza, vervolgens zijn dochters in Leersum, haar collega’s bij KosInvest, hij werkte het lijstje af dat klaarlag voor het geboorte­kaartje. “Pap, nee!” “Ja kind, echt.” “Bart, wat verschrikkelijk, wat is er gebeurd?” “No, no, no, Oh my god no!” “Jezus Bart, wat nu?” Na een uur, onderwijl elke vijf minuten Jetë checkend, was hij uitgeput. Gelukkig vroeg iedereen ook naar het kleine meisje. Hij appte een foto van de slapende baby naar iedereen die hij net sprak. Iets trok hem naar de doos in de kast op hun slaapkamer, die al die tijd ongeopend was gebleven. Hij vermoedde terecht dat het een hoedendoos zou zijn. Een drietal zogenaamde qeleshes resideerden in de zwarte doos. Deze exemplaren draagt men vooral in en rond Prizren. De papieren op de bodem vielen hem niet op.