Goedemorgen!

Leestijd ongeveer 13 minuten.

Drie Schelpen

Geïnteresseerd in de roman 'Drie Schelpen'? Meld je hier aan voor de nieuwsbrief!


Lees je liever vanaf papier, klik dan hier.


13 - Jeta

Bart kruipt met gemiddeld 50 kilometer per uur om 14:54 uur ontroerd Kosova binnen. Het doet hem meer dan de eerste stappen op de landingsbaan van de luchthaven Adem Jashari nabij Pristhinë. De eerste keer kan je niet overdoen, het verschil is evenwel gering. De moderne aankomst- en vertrekhal versus de scharrige grensovergang tussen de tot elkaar door gedeelde geschiedenis veroordeelde landen. Nu fotografeert Bart het welkomstbord aan de Kosovaarse grenszijde. ‘Mirë se vini’. Het heuvelachtige terrein biedt mogelijkheden voor een leuke foto, het grijze weer verhindert dat. Bovendien dissoneert de lelijke grensovergang. Hij wil naar Jeta toe, vanavond nog in haar bruine ogen kijken en naast elkaar in slaap vallen.

De M9 is afgesloten, ongeveer tien kilometer buiten Pejë en de omleidingsroute dwingt hem naar links. Bouwverkeer, dat wel rechtdoor mag, duidt op wegwerkzaamheden. Na enkele kilometers past de TomTom de route aan, wonderbaarlijk genoeg omdat de kaart dit gebied niet dekt. In een klein dorpje stopt hij bij een kraampje langs de weg waar grote flessen water worden verkocht. Hij vraagt om een fles en een schuchter meisje stapt met het gevraagde op hem af, door haar opa gestuurd. Hij geeft het kind een euro, wat veel te veel is, zwaait vriendelijk en rijdt door.

17:30 uur. Pristhinë is zo groot als Arnhem, zo’n 150.000 inwoners. In tegenstelling tot de Rijnstad ontbeert deze plaats een rivier die Noord en Zuid of Oost en West splijt. Hij weet hier inmiddels een beetje de weg. Dat zou snel verbeteren neemt Bart zich voor. Al was het maar om eettentjes te vinden en kroegjes. En de route terug naar hun appartement. Pontificaal stuurt Bart de auto onder de half­open­staande slagboom door de parkeer­plaats op bij het appartementen­gebouw waar Jeta woont. “Dat is nooit zo, bel me als je er bent, dan open ik die voor je!” prentte zij hem in.

Jeta drentelt door de kamers en trekt het strakgetrokken bed nog rechter, ze verschuift een stoel, geeft een verzopen plant water en kijkt in de spiegel. Op tafel staat alles klaar voor een intiem dinertje met lekkere zelfgemaakte hapjes, Bart is vast hongerig. Hij kan elk moment bellen, het was anderhalf uur geleden dat hij appte dat hij de grens was gepasseerd. Het drukke verkeer rond en in Pristhina werkt niet mee. De spiegel benadrukt nogmaals dat ze er prima uitziet. Twee klopjes op de voordeur. ‘Wie kan dat nu zijn?’ Ze schuift het gordijntje voor het raampje aan de kant voordat ze de deur opent en staart in Barts lachende gezicht. “Bart!” Ze ontsluit de deur en ziet haar kerel in vol ornaat voor zich staan. “Dashuria ime” sprak hij. “Hallo lieve Bart!” Hij zet voet over de drempel en omhelst haar. Ze kussen innig waarmee de eerste onwennigheid verdwijnt als sneeuw voor de zon. Hij zet de twee tassen binnen en sluit de deur, waarna ze elkaar opnieuw in de armen vallen. “You’re finally with me!” Ze trekt hem haar woning in.

“Wil je iets drinken?” “Ja, heb je een biertje, toevallig?” Jeta lachte, “Wat dacht je?” Ik pak er eentje voor je. Ze verdwijnt naar de keuken. Bart valt opgelucht in de tweezitsbank. ‘Het ziet er opgeruimd uit,’ denkt hij. Daar is ze alweer. “Een Peja voor Bart, een Peja voor Jeta!” Bart zag dat ze straalde. “Gëzuar!” “Proost!” De flessenhalzen tikken tegen elkaar. “Vertel me alles over je reis, over de meisjes, over alles. Je bent ook moe vast. En ik wil je vanalles vertellen. Ben je hongerig?” Jeta wist niet hoe snel ze moest praten. Hij pakt haar handen. “Liefje, ik ben ook blij dat ik hier ben, rustig maar.” “Sorry Bart, ik ben een beetje zenuwachtig.” “Dat ben ik ook en moe, en ja ... ik lust wel iets.” Het grote ‘aan elkaar wennen’ vangt aan. Eerdere bezoekjes waren anders, want eindig. Nu is Barts verblijf voor onbepaalde tijd. “Vertel jij me eerst eens wat jouw plan is voor vanavond,” vraagt Bart. “Okay. Dat is lief. Ik kan me voorstellen dat je je spullen naar binnen wil brengen. Verder staan er lekkere hapjes klaar die we eten wanneer het uitkomt. Ons bed is opgemaakt. Hihi! Ons bed! We gaan slapen wanneer we willen en zolang we willen. Je kunt douchen en als je dat leukt vindt, lopen we een ommetje.” Ze praat al een stuk rustiger, hij stelt haar op haar gemak met zijn vraag. “Je bent lief!” lachte Bart. “We volgen jouw plan. De resterende spullen parkeren we zolang in de berging, schreef je. Doen we dat morgen of nu?” “Beter meteen doen. Hier is de sleutel, ik loop mee.” Jeta en Bart legen de auto en het gros verdwijnt op Barts aandringen in de berging. Hij wil zijn inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer zoveel mogelijk beperken. “Deze is voor jou!” Ze opende trots een kast in de slaapkamer, waarin slechts een intrigerende cilindrisch gevormde vaalzwarte kartonnen doos resideerde. Ze zei er niets over. “Wat lief! Zoveel ruimte!” “Haha, jij gaf me een mooie gelegenheid mijn zooi uit te zoeken en alsof het afgesproken werk was kwam een vriendin met haar man deze kast brengen. Zij wisten dat ik ruimte voor jou vrij­maakte.” “Help je mij de spullen in de kast te leggen?” zei Bart “Tuurlijk! Dat is leuk!” Barts kleding krijgt een plek en de lege tassen legt hij zolang op de kast. “Ik breng ze morgen naar beneden, behalve de rugzak, die houd ik hier.” Ze verschuift de lichte doos een paar keer zonder aanstalten te maken de inhoud te onthullen. ‘De Albanese merknaam biedt wellicht een aanknopings­punt.’ Dat Jeta er niets over zei, kon betekenen dat ze er niets over kwijt wilde of het triviaal vond. In ieder geval wakkerde ze Barts nieuwsgierigheid aan. 

Jeta fladderde door het appartement. Bart merkte dat ze er alles aan deed hem op zijn gemak te stellen. Op zijn beurt probeerde hij zo min mogelijk plek in te nemen, al leek het haar niet te deren haar woning te delen. De belangrijkste spullen voor de eerste dagen waren binnen, de rest lag veilig in de berging. “Ik ben benieuwd naar je hapjes!” “Haha, dat ga je lekker vinden jongen, als jij je opfrist, maak ik de tafel in orde. Ik wil alles weten over je dochters!” Bart vertrok naar de badkamer. “Roep me als je iets nodig hebt!” Bart was hier niet voor het eerst en wist de weg. Hij douchte kort en stond na tien minuten over Jeta’s schouder te kijken waarin ze aan het roeren was. Op de eettafel stond al het een en ander. “Ga lekker zitten of beter nog, pak nog twee biertjes uit de koelkast en ga dan zitten. Ik ben in drie tellen klaar.” “Dit moet je proeven Bart!” Haar vork met daarop een stukje vlees geprikt was onderweg naar zijn mond. “Hmm, is dat lam?” “Ja, goed! Vind je het lekker?” “Heerlijk pittig! Het gesprek wentelde zich in alle mogelijke onderwerpen. Het lekkere eten, de biertjes, de warme ontvangst, Bart voelde zich gelukkig. Jeta zag het gebeuren. Het was inmiddels tegen negenen en ze stak een kaarsje aan, om de schemering nog niet te veel toe te laten. Hij leek moe na de driedaagse reis, niet verwonderlijk. “Ik moet je nog iets vertellen.” Zijn one-night-stand kon, zoals verwacht, niet op groot enthousiasme rekenen. “Ik snap het Bart en vind het niet leuk, ander­zijds besef ik dat ik je liet zweven en dat is misschien de oorzaak.” Ze blies het kaarsje weer uit. “Kom, trek je schoenen aan.” Ze sprak gedecideerd en schoof in haar platte schoentjes. Ze reikte hem de hand, Bart sputterde niet tegen. Jeta trok de deur achter zich dicht en zwijgend daalden ze de twee verdiepingen af door het donkere trappenhuis. Een paar straatjes drentelen naar de Bulevardi Nënë Tereza, Pristhinë’s ‘Promenade de Flandre’, met aan weerszijden restaurants, winkels en zitbankjes. Moeder Theresa is hier in brons vereeuwigd. Paradoxaal genoeg bevinden de allerarmsten zich hier. Vijf- à zesjarige meisjes bedelen, oudere jongens verkopen sigaretten en krasloten. Hun vaders en moeders verkopen plastic rommel uitgestald op een kleedje. Obers bonjouren bedelaars weg en tolereren de sigaretten­verkopers.

Ze wandelen hand in hand over de brede promenade, het ongemakkelijke lost op tussen de paraderende mensen. “Het spijt me Jeta.” Ze reageert niet, d.w.z. ze zegt niets. Ze knijpt in zijn hand. Bart twijfelt of hij dat als acceptatie moet opvatten. “Kijk Bart, hier wilde ik je mee naartoe nemen.” Ze houdt stil voor een etalage die het meest doet denken aan zijn boekenkast in de woonkamer in Leersum in onopgeruimde staat. “Dit is de beste boekhandel in het land. Hier moet je beslist eens rondneuzen.” Hij glimlachte om haar aanstekelijke enthousiasme. “Dat ga ik zeker doen lieverd.” In de etalage prijkt een stapeltje boeken dat hem door vermoeidheid ontgaat. Ze wandelenden dezelfde weg terug. Bovenaan de trappen voor de voordeur slaat bij Bart de vermoeidheid toe. “Ga lekker liggen bebe, ik rommel nog wat en kruip bij je.” 

Jeta constateert na een poosje dat Bart in een diepe slaap verzonken is onder de zomerdeken die op het bed de herfst afwacht. Ze aanschouwt de man die nu bij haar woont en haar leven in veel opzichten lichter maakt. De baan bij KosInvest betaalde genoeg om dit appartement te bekostigen en daar bleef het bij. Bart leverde zijn aandeel in de vaste lasten en de boodschappen. Daarnaast kreeg ze haar werkgever zover dat hij aan de slag kon als onbezoldigd account­manager. Om andere werknemers hun baan niet te beroven stond Bart erop dat hij alleen werkte in districten die zij nog niet bedienen. Haar leven ziet er nu anders uit. Ze woonde nog nooit samen, volgens goed gebruik moet je dan verloofd zijn. Aldus geschiedde en verkregen ze de vrijbrief voor seks zonder dat dat opgetrokken wenkbrauwen oplevert. ‘Islam in Kosova was zoals het Katholicisme in Nederland’, concludeerde Bart nadat ze hem inwijdde in de finesses. Die vorm beviel hem wel en Jeta was ermee opgegroeid. Ze bemint Bart alsof ze nog nooit verliefd was. Het vertrouwde gevoel was er onmiddellijk, liefhebben op het eerste gezicht, geen vlinders in je buik, meteen de innige intimiteit met een partner waarmee je woordenloos praat. De erotische aantrekkings­kracht is er zeker ook, het liefst zou ze hem wekken om te vrijen. Ze stelde dat uit tot morgenochtend, hij was er duidelijk nu niet toe in staat. Ze betrapte zich erop dat ze veronderstelde dat Bart te moe zou zijn. ‘Dat moet je niet doen,’ sprak ze zichzelf vermanend toe. Ze poetste haar tanden en trok alles uit wat ongebruikelijk is in bed. In de winter hield ze haar sokken aan en een onderbroek, als de koude echt toesloeg trok ze een nachthemd aan. Nu kroop ze naakt aan zijn kant in bed, Bart lag aan ‘haar’ kant. Zijn rustige slaap­verwekkende ademhaling droomde haar weg.

Pristhinë bij nacht is kalm. Hoor je in Amsterdam weleens een politie­sirene, hier verstoorde dat geluid zelden de sereniteit in de rustende hoofd­stad. Zodra er echter één hond blaft, volgen alle andere.

Tijdens het ochtendgloren rollen oproepen tot gebed vanuit minaretten over de stad. Hoe langer de dag, des te vroeger de Muezzin uit bed moest om gelovigen naar het gebeds­huis te ontbieden voor de Fajr. Het merendeel der hoofd­stedelingen draait zich dan nog een keer om. Jeta en Bart slapen dwars door de zangerige Haja Ilal-Salah heen, totdat een volle blaas beiden kort na elkaar uit bed dirigeert. Beiden kruipen er weer in en er voltrekt zich een ritueel dat Allah vast ook apprecieert voor dit tijdstip. 

Jeta was blij dat Bart haar hart­stochtelijk beminde, het kostte haar steeds minder moeite te genieten en actief te zijn. De gebeurtenissen in 1999 spelen regel­matig parten door ogen­schijnlijk triviale gebeurtenissen. Een geluid, een geur, iemand die haar onverwacht aanraakt, een uitspraak van een collega of beelden uit die tijd op TV, zoals het zoveelste aangetoffen massagraf. Bart was geduldig en begrijpend. ‘Hij weet nog zoveel niet.’

Later op de dag klapt Bart ‘Pristhinë’ dicht omdat het regent en verlaat het bankje waarop hij zat te lezen. Arbëria park bood een ontsnapping aan de drukke stad, een schuilplaats tegen de neerslag ontbrak helaas. Hij wilde Heijmans’ ervaringen als weduwnaar vergelijken met de zijne. Jeta verleidde hem met haar verhalen over hoe het tussen bevriende en vijandige buurlanden ingeklemde land haar bestaans­recht bewijst. De aan­stormende bui dwong Bart het park uit, op zoek naar een drogere plek. Hij moet om 15:00 uur formaliteiten afhandelen bij de Nederlandse ambassade in verband met zijn geplande langdurige verblijf hier. Nu weet hij inmiddels een beetje de weg in de stad, voor de wandeling van 2,5 kilometer neemt hij een uur de tijd. De afspraak zelf zou nog geen kwartier duren, zodat hij daarna rustig naar huis kon lopen en voorbereidingen kon treffen voor een etentje voor twee.

Een verschijning als Galadriel: onaanraakbaar, krachtig, teer, indruk­wekkend en bescheiden, Bart bekijkt Jeta vanuit de keuken, waar hij staat af te wassen, zoals je een Van Gogh bekijkt: knijp je oogleden een beetje samen en je brein voegt de voor mensenogen onzichtbare golf­lengte karakter toe, zodat je het beeld alleen ziet als je het kent. 

Jeta nestelt zich in de bank: “Er is nog zoveel dat ik je niet wil vertellen.” 

Bart mikt de theedoek op het aanrecht. “Kopje thee?” Ze knikt. Hij vult de waterkoker, zet ‘m aan, pakt een zakje vruchtenthee en twee bekers. Met een beetje kokend water brengt hij de bekers op temperatuur. Dat water verdwijnt in de plantengieter. Ze zitten tegen­over elkaar in de bank, benen door elkaar, tegen elkaar, naast elkaar. Bart schenkt het hete water in en hangt het theezakje in haar mok. Ze trekt een dekentje over zich heen. Hij hevelt het theezakje over naar zijn beker, reikt Jeta de hare aan en plaatst de zijne op de salontafel. 

Ze spreken Engels met elkaar, Barts Gegisch is voor ernstige gesprekken te beperkt. Haar Nederlands vocabulaire omvatte hoofd­zakelijk de vier woordjes die ze vrijwel elke dag uitspreekt.

Ze ontwikkelden een voor buitenstaanders onbegrijpelijke mengtaal. Bart vertaalde “Kutje!” in “Pidhi!”, wat Albanezen niet gebruiken zoals in het Nederlands. Jeta schaterlachte als Bart het uitriep als hij zijn teen stootte of iets liet vallen. 

“Hoe gaat het met Fatma?” vroeg Bart. Hij bekijkt haar portret, staat op en fatsoeneert de kaars. 

“Ze is blij voor ons en jaloers op mij, dat begrijp je.” Jeta combineerde serieus en grappig als geen ander. Ze gaat naast hem staan en draait de lijst om. Hij omarmt Jeta teder, ze vlijt zich tegen zijn schouder. “Wat ben jij sterk!” “Misschien wel, oorlogsslachtoffer, verkrachte vrouw, ik weet niet wat ik ben.” Jeta deelt haar geschiedenis met 20.000 Kosovaarse vrouwen, bleek nu. Een overlever, getekend voor het leven.

“Spreek je Njomëza nog wel eens?” De vraag tovert een glimlach op haar gezicht. “Ja, ja, zeker. Ze woont nu een dorpje vlakbij Prizren. Ze is mijn ... tweede moeder, we gaan binnenkort bij haar op bezoek, dat zal ze geweldig vinden! We bellen elke week, ze is op de hoogte over jou ... en mij ... hihi!” Op serieuze toon praat ze verder. “Njomëza’s enthousiasme voor onze relatie moest groeien, tenslotte had ze al haar kaarten op Rexhep gezet. Ik maakte haar duidelijk waarom dat niet zou gebeuren. Dat accepteerde ze schoorvoetend.” 

“We kunnen vermoedelijk geen kinderen krijgen samen, Bart,” zegt ze schijnbaar achteloos. 

Hij dacht na en meende de goede reactie te hebben gevonden op haar mededeling. “Oké.” 

Ze begreep dat elke response niet passend kon zijn. “Het is een probleem Bart. Mijn probleem, niet het jouwe.” 

Daarover verschilt Bart met haar van mening, merkt hij. “Wat veroorzaakt jouw onvruchtbaarheid?” 

“Technisch gesproken ben ik dat niet.” Ze trekt een kille, verdrietige versie van haar kenmerkende glimlach. 

“Ik ovuleer en word ongesteld, mijn cyclus draait rondjes zoals de maan rond de aarde.” Ze zag op tegen dit gesprek. In Kosova bespreek je ‘vrouwenzaken’ niet met mannen. In Nederland wel, blijkbaar, daar moest ze aan wennen. Het was ook wel fijn, op een of andere manier, zo’n extra laagje vertrouwen. 

“Wat is er dan aan de hand lieverd en hoe ontdekte je dat?” Het leek Bart niet het goede moment te zeggen dat een geslaagde conceptie ook van hem afhing. 

“Het is niet zo dat ik geen kinderen kan krijgen. Ik zou er graag een of twee willen. Ik houd van kinderen.” 

Hij neemt het subtiele verschil in haar woorden waar, begrijpen deed hij het niet. “Je verwart me schat. Ik denk dat ik niet snap wat je mij wil vertellen.” 

Ze knikte. “Het is niet te snappen, het is een ingewikkeld verhaal. Weet je Bart, stel we laten anticonceptie achterwege, dan is er een gerede kans dat je me zwanger maakt.” 

‘Jeta bezwangeren,’ een romantische gedachte. Hij hield dat voor zich. 

Jeta vervolgt: “Njomëza vertelde me later dat ze de gyneacoloog had gevraagd of er echt geen blijvende inwendige schade aangericht was. Hij zei dat mijn baarmoeder ook geraakt is door de loop van het geweer. Verder kon hij met de middelen van toen niets uitsluiten. Het hangt ervan af hoe groot die schade is of een zwangerschap succesvol kan worden voldragen.” 

Bart stamelt troostende woorden. 

“Er is geen remedie of genezing, het is een van die dingen die je moet accepteren en zoals vrijwel elke vrouw zal bevestigen, kan ik dat niet,” voegt zij er zachtjes huilend aan toe. “O, Bart, ik zou graag een kind met je willen ...” 

Hij neemt haar in zijn armen. “Dit verandert niets voor mij liefje.” 

“Jawel, dat doet het wel, dat doet het echt wel ...” Ze huilt en huilt en maakte haar verdriet het zijne. Je beseft niet meteen wat het allemaal betekent, zijn gedachten vliegen alle kanten op. Dit was de eerste keer dat Bart aan kinderen met Jeta dacht. ‘Sukkel die ik ben. Die tijd ligt achter me, dat geldt vanzelfsprekend niet voor haar.’ Het cliché van de oude bok en het groene blaadje plakte ineens aan Bart als een bezweet hemd. ‘O, ja kinderen!’ 

“Het spijt me Bart, misschien had ik dit eerder moeten vertellen.” 

“Het is oké Jeta, het is echt oké.”